Luisterend naar het nummer
‘Winter’ van Tori Amos, schieten de gedachten door mijn hoofd. Ik zing mee en
denk aan mijn vader. Bij het stukje ‘I’ll tell you that I always want you near. You say that
things change, my dear.’ schiet ik vol. Wat
zou ik soms toch willen dat ik nog met hem kon praten, dat hij nog hier was.
Ik vraag me af of het kwaad kan
als ik zoiets denk. Zeggen mensen niet dat overledenen niet “door” kunnen als
je ze bij je wil houden? Zou ik hem beperken als ik zoiets denk? Bijna onmiddellijk
schiet me te binnen dat ik alleen mijzelf beperk. Dat ik hem niet meer kan
beperken. Hij is vrij en kan zijn en doen wat hij wil. We zijn zo geneigd om
onze aardse regels toe te passen op overledenen. “Als hij mijn zus bij staat
als ze het moeilijk heeft, zou hij dan niet bij mijn moeder of bij mij zijn?”
Onze regels van tijd en ruimte
gelden niet daar waar zij zijn. Waar het ook is, of hoe je het ook wilt noemen.
Door onze beperkte, aardse gedachten hierover niet los te laten, maken we het
onszelf moeilijker. Het valt me op dat zelfs wie er echt verstand van hebben,
daar soms teveel in blijven hangen. Hoe het hierna is, gaat ons verstand te
boven en als je dat toelaat, verandert je perceptie hiervan.
Alles wat we moeten weten,
vinden we niet in ons hoofd, maar in ons hart. We voelen het als we aan onze
overleden dierbaren denken:
Liefde is oneindig en heeft geen beperkingen. Daarom gaat de liefde die we voor elkaar voelen nergens heen. Het is er altijd en overal.
Liefde is oneindig en heeft geen beperkingen. Daarom gaat de liefde die we voor elkaar voelen nergens heen. Het is er altijd en overal.